Suche
  • Fachinformationsdienst für
  • Niederlandistik, Niederlande-, Belgien- und Luxemburgforschung
Suche Menü

Verslag online colloquium „Digitale neerlandistiek“ op 8 november 2024

door Kiran van Bentum, Bernhard Liemann, Ilona Riek en Rita Schlusemann

Na een succesvolle eerste online workshop “Digitale neerlandistiek” in februari 2024 heeft er op 8 november 2024 van 14:00 uur tot 17:00 uur een vervolgbijeenkomst plaatsgevonden. Het doel van de eerste bijeenkomst was o.a. om een indruk te krijgen van de activiteiten op het gebied van de digitale neerlandistiek in de Duitstalige landen. Hierbij ging het vooral om de methoden en tools die worden gebruikt, open vragen, geleerde lessen en uitdagingen m.b.t. digitaal onderzoek (klik hier voor het verslag).

Het online colloquium in november 2024 was opnieuw bedoeld voor de presentatie en discussie van projecten uit onderzoek en onderwijs, maar vooral ook om de onderlinge uitwisseling en wederzijdse inspiratie te stimuleren. Net als bij de eerste bijeenkomst ging het erom op een laag­drempelige en toegankelijke manier in discussie te gaan over vraagstellingen rondom digitale tools en methoden. Het evenement richtte zich in de eerste plaats – maar niet uitsluitend – op neerlandici in de Duitstalige landen. Naast onderzoekers en docenten waren ook geïnteresseerde studenten uitgenodigd om deel te nemen.

Er was een groep van 20 deelnemers aanwezig die met elkaar in gesprek gingen, levendige discussies voerden en hun ervaringen deelden. De voer­taal van het colloquium was Nederlands.

Hieronder volgt een samenvatting van de afzonderlijke programmapunten. Voor zover de sprekers hiermee hebben ingestemd, zullen links naar de presentaties worden verstrekt.

Agendapunt 1: Ilona Riek (FID Benelux), begroeting & elevatorpitch „FAIR-principes voor wetenschappelijke data“

Na de welkomstwoorden en een korte terugblik op de vorige workshop maakte Ilona Riek de deelnemers attent op de onlangs door de FID Benelux opgezette mailinglijst “Digitale neerlandistiek” die alle belangstellenden kunnen abonneren. Aansluitend presenteerde zij in een elevatorpitch de „FAIR-principes voor wetenschappelijk data“ (Findable, Accessible, Interoperable, Reusable).

De FAIR-principes zijn richtlijnen die ervoor moeten zorgen dat de vindbaarheid, toegankelijkheid, uitwisselbaarheid en het hergebruik van onderzoeksdata worden verbeterd. Onderzoeksdata hoeven trouwens niet per se gegevens te zijn die worden samengesteld met behulp van complexe analysemethoden. Gewone publicaties – dus teksten die on­der­zoe­kers vrijwel dagelijks produceren – zijn bijvoorbeeld ook onderzoeksdata. De regelingen van vele universiteiten schrijven voor dat on­der­zoe­kers hun data FAIR moeten maken. Dit sluit aan bij het beleid van onderzoeksfinanciers zoals bijvoorbeeld de DFG, de NWO of de Europese Commissie.

„Findable“ betekent o.a. dat online publicaties of andere onderzoeksdata een zogenoemde persistent identifier hebben, zoals een DOI (Digital Object Identifier), een URN (Uniform Resource Name) of een ORCID iD (Open Researcher and Contributor iD) als uniek en duurzaam geldig identificatienummer voor onderzoekers. Een ORCID iD kunnen onderzoekers rechtstreeks zelf aanmaken bij ORCID.

Het criterium „Accessible“ kan worden gerealiseerd door archivering van publicaties of data in een repository of in een data-archief. Repositories kennen over het algemeen DOI’s, URN’s of andere persistente identificatoren toe en zorgen ervoor dat de gegevens duurzaam toegankelijk blijven. De meeste universiteiten beschikken over repositories en ook de FID Benelux heeft er één.

„Interoperable“ betekent dat gegevens op een zodanige manier zijn ge­structureerd en beschreven dat ze gemakkelijk kunnen worden gecombineerd met andere gegevens. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het gebruik van gestandardiseerde formaten, beschrijvende data en vocabulaires. Wanneer gegevens interoperabel zijn, kunnen onderzoekers en organisaties makkelijker samenwerken aan projecten.

„Reusable“ omvat onder andere dat publicaties of data met een dui­­­de­­­lij­ke licentie worden gepubliceerd die hergebruik mogelijk maakt – gangbaar zijn hier o.a. de Creative Commons-licenties (kort: CC-licenties). Door CC-licenties te gebruiken doe je trouwens geen afstand van je auteursrecht.

Er is op internet meer informatie te vinden over de FAIR-principes: bijvoorbeeld bij forschungsdaten.info (in het Duits). Daarnaast bestaat er ook een checklijst “How FAIR are your data?”.

Bekijk hier de slides van de presentatie “Digitale neerlandistiek: Begroeting en elevatorpitch „FAIR-principes voor wetenschappelijke data“.

Agendapunt 2: Pia Awater (Universität Duisburg-Essen), „Indirecte vertalingen − mogelijkheden en uitdagingen van het opsporen van indirecte vertalingen met behulp van digitale bronnen“ (moderatie: Rita Schlusemann)

Pia Awater werkt sinds 2022 als wetenschappelijk medewerker op de afdeling “Niederländische Sprache und Kultur” van de Universiteit Duisburg-Essen. Sinds september 2024 doet zij promotieonderzoek in het kader van het DFG-project „Das Niederländische als Mittlersprache für Übersetzungen ins Deutsche im 17. und 18. Jahrhundert“ van prof. Ute K. Boonen. Haar presentatie draaide vandaar dus ook om het Nederlands als intermediaire taal voor vertalingen in de 17e eeuw en de eerste helft van de 18e eeuw.

Awaters dissertatieproject houdt zich bezig met het vertaalproces en de rol van vertalers als culturele bemiddelaars. Indirecte vertalingen waren in de vroegmoderne periode gebruikelijk, maar onderzoek hiernaar is beperkt. Hoewel de rol van het Frans als intermediaire taal voor Duitse vertalingen, vooral in de 18e eeuw, bekend is, is de rol van andere Europese volkstalen, zoals het Nederlands, tot nu toe onvoldoende onderzocht.

In Awaters studie ligt de focus op Engelse bronteksten en hun Duitse vertalingen met het Nederlands als intermediaire taal. Tot nu toe heeft zij al 18 nieuwe onbekende indirecte vertalingen kunnen vinden. Hoewel het identificeren van deze vertalingen niet mogelijk zou zijn geweest zonder digitale bronnen, behoren aspecten zoals o.a. ontoereikende data­banken, ontbrekende digitale content en het gebrek aan bibliografische informatie over de acteurs in het literaire veld desondanks nog steeds tot de uitdagingen van haar onderzoek. Omdat haar project vertalingen van Engels naar Duits via het Nederlands onderzoekt, heeft zij drie versies van elke tekst nodig. Deze versies zijn echter niet altijd (digitaal) beschikbaar.

Awater hanteert een polymethodologische aanpak, waarbij ze biografisch en prosopografisch onderzoek, netwerkanalyse, kwalitatieve corpusanalyse van digitale bronnen, linguïstische en vertaaltechnische analyse combineert. Voor de kwalitatieve corpusanalyse maakt zij gebruik van MAXQDA om de bronnen die zij via verschillende databanken heeft verzameld te bundelen. Het werken met digitale methoden was voor haar een „learning-by-doing“ benadering. De door haar geraadpleegde databanken vereisen uiteraard allemaal kennis van de individuele zoekcodes en zoekopties.

In het kader van haar onderzoek draagt Awater o.a. ook bij aan het project “Heidelberger Übersetzungsbibliographie nichtfiktionaler Texte” (HÜB), een verzameling vertalingen van o.a. het Engels en het Nederlands naar het Duits uit de periode 1450–1850.

Bekijk hier de slides van de presentatie “Indirecte vertalingen − mogelijkheden en uitdagingen van het opsporen van indirecte vertalingen met behulp van digitale bronnen”.

Agendapunt 3: Lina Blank (Universität Oldenburg), „Auteur Mentions: Een kwantitatieve analyse van literaire verwijzingen in het Nederlandse, Duitse en Britse parlement“ (moderatie: Bernhard Liemann)

Lina Blank promoveert momenteel aan de Carl von Ossietzky Universi­teit in Oldenburg in het kader van het DFG-Project “Literaturkonzepte der juristischen und politischen Eliten in den Niederlanden im 20. Jahrhundert und ihre Relevanz für Literaturgeschichtsschreibung und Feldtheorie“ van prof. Ralf Grüttemeier. In haar onderzoek richt zij zich op de toepassing van digitale methoden op de intersectie van politiek en literatuur. De eerste stappen van haar DH-project zijn in vorm van een poster met de titel “Mentions technique, future re-invented? Eine quantitative Analyse literarischer Referenzen im niederländischen, deutschen und britischen Parlament“ gepresenteerd op de DHd-conferentie in 2024 in Passau.

Het dissertatieproject van Lina Blank is geplaatst binnen de discipline van de literatuursociologie met als achterliggend idee dat het literaire veld een relatieve institutionele autonomie heeft maar altijd is ingebed in het veld van de macht. Zij onderzoekt literatuuropvattingen van Nederlandse politici door te zoeken naar de vermelding (“mentions”) van auteurs in parlementaire debatten.

Blank werkt me grote tekstbestanden. Haar bronnen zijn reeds be­staan­de corpora die vooral voor onderzoek op het gebied van de politieke wetenschappen worden geraadpleegd zoals de ParlSpeech V2 dataset die ook data uit de Nederlandse Tweede Kamer behelst. Voor de analyse van corpora komen in principe digitale methoden zoals topic modeling en named entity recognition in aanmerking. Deze methoden bleken echter niet geschikt voor dit onderzoek. Om die reden heeft Blank een eigen werkwijze ontwikkeld, waarbij zij gebruik maakt van Rosengrens men­tions technique die is ontwikkeld voor analyses in het veld van de litera­tuur­kritiek. De van oorsprong manuele techniek van Rosengren heeft zij getransformeerd om haar onderzoeksvraag met behulp van digitale gegevensverwerking (een Python-gebaseerd zoekalgoritme, verwerking van de metadata met Pandas) te kunnen beantwoorden.

Voordat Blank aan haar onderzoek begon, beschikte zij al over een basiskennis van programmeren. Daarnaast kreeg zij ook hulp van een student-assistent en werkte samen met programmeurs. Zij pleit voor het opbouwen van eigen competenties wat digitale methoden betreft maar benadrukt ook de nauwe samenwerking met experts uit de informatica om individuele oplossingen voor specifieke onderzoeksvragen en -projecten te vinden. Een andere reden voor de samenwerking is de workload, omdat zowel het schrijven van een dissertatie als het programmeren veel tijd kost. Mogelijke experts zijn, mochten ze niet al via de universiteit bereikbaar zijn, vaak op conferenties zoals de DHd aanwezig. Zulke conferenties bieden volgens haar goede kansen om samenwerkingen in onderzoeksprojecten in gang te zetten.

Agendapunt 4: Natalie Verelst (TU Dortmund), „Corpusonderzoek in de neerlandistiek: voordelen, afwegingen, uitdagingen“ (moderatie: Kiran van Bentum)

Natalie Verelst is sinds april 2024 werkzaam als postdoc aan de TU Dortmund, waar zij is verbonden aan de leerstoel “Linguistik des Deutschen mit dem Schwerpunkt Variationslinguistik”. Voorafgaand daaraan heeft zij vier jaar als wetenschappelijk medewerker gewerkt aan de FU Berlijn en is daar in februari 2024 gepromoveerd op het proefschrift “The dynamics of feminisation. A corpus-based diachronic analysis of Dutch and German feminising morphology”. Dit project stelde zij ook op het colloquium voor.

Het gaat hierbij om een empirisch corpusonderzoek met oog op de analyse van taalstructuren in authentiek taalgebruik. In het kader van haar studie heeft Verelst gezocht naar constructies met een persoonsaanduiding na een vrouwelijk subject zoals bijvoorbeeld “zij is een journalist” of “zij is een journaliste”.

Voor het diachrone onderzoek naar de feminisering van persoonsaanduidingen heeft Verelst zich gebaseerd op krantencorpora die vrij toe­gankelijk zijn via websites als Delpher voor Nederlandse kranten en BelgicaPress voor Belgische kranten. Daarnast heeft zij complementair gebruik gemaakt van o.a. OpenSoNaR, SketchEngine (JSI) en NexisUni. Dit vereiste specifieke kennis m.b.t. de bediening van de afzonderlijke interfaces – een punt dat ook door Pia Awater werd genoemd.

Verelst stelde vast dat de benodigde Belgische data over het algemeen minder goed toegankelijk zijn dan de Nederlandse data. Bij de analyse van de verschillende (verzamelingen van) corpora stuitte zij bovendien op enkele problemen, zoals bijvoorbeeld: applicaties als Delpher en BelgicaPress bevatten wel de nodige data, maar ze waren niet zonder meer geschikt voor dit soort onderzoek. De tekstbestanden zijn niet geanno­teerd, gedeeltelijk niet doorzoekbaar vanwege een gebrekkige optische tekenherkenning (OCR) en er is ook niet zomaar een bulkdownload moge­lijk. De data zijn op aanvraag echter wel beschikbaar voor on­der­­zoeks­doel­ein­den. Ze worden in XML-formaat geleverd en kunnen dan bijv. worden geanalyseerd in Python.

Andere webapplicaties zoals OpenSoNar bieden wel een bulkdownload, maar leverden minder data op. OpenSoNar is alleen toegankelijk via een account bij een academische instelling, net als Sketch Engine, waarvan daarnaast ook een free trial versie beschikbaar is. Voor het gebruik van NexisUni is het noodzakelijk dat de bibliotheek ter plaatse een licentie heeft afgesloten. Dit geldt gelukkig voor veel UB’s in Duitsland.

Bekijk hier de slides van de presentatie „Corpusonderzoek in de neerlandistiek: voordelen, afwegingen, uitdagingen”.

Agendapunt 5: Foekje Reitsma (Universität Oldenburg), „Effecten van een app-training op vloeiendheid“ (moderatie: Rita Schlusemann)

Foekje Reitsma heeft Nederlandse taal- en letterkunde gestudeerd aan de Rijksuniversiteit Groningen en vervolgens de eerstegraads lerarenopleiding voor het vak Nederlands afgerond. Zij werkt sinds oktober 1995 op het Institut für Niederlandistik van de Carl von Ossietzky Universiteit in Oldenburg, eerst als “Lektorin” waarbij zij colleges taalverwerving, vakdidactiek en “Landeskunde” verzorgde. Inmiddels richt zij zich meer op vakdidactiek en de begeleiding van de Master of Education studenten. In de afgelopen jaren heeft zij een dissertatie geschreven met als onderdeel van het onderzoek een studie naar het effect van het werken met een app op vloeiendheid (fluency). De resultaten van die studie presen­­teerde zij op het colloquium.

In haar promotieonderzoek heeft Reitsma onderzocht in hoeverre het gebruik van een app invloed had op de vloeiendheid − dus het vloeiend produceren van taal − en de spreekangst van Duitstalige leerders van het Nederlands. Aan de studie namen 90 middelbare scholieren uit Nedersaksen met minimaal twee jaar Nederlands op school deel. De door Reitsma ontwikkelde app met de naam „Reppen“ bood de leerlingen spreek­lessen aan en een afzonderlijk deel met een fluencytraining. De deelnemers ontvingen via de app o.a. individueel feedback over aspecten zoals bijv. hun spreektempo en het aantal en de duur van de gemaakte pauzes. Dankzij de digitale omgeving ontstond er een veilige oefenruimte waar fouten gemaakt mochten worden. De resultaten toonden aan dat het gebruik van de app een positief effect had op de vloeiendheid van de leerlingen en de leerlingen zelf vonden het ook leuk om te zien dat ze voor­uitgang maakten. Het werd dus duidelijk dat een app-based training nuttig kan zijn voor het taalonderwijs.

Een van de uitdagingen van het project was dat er nauwelijks kennis was om op terug te vallen omdat maar heel weinig van dit soort apps wetenschappelijk getest zijn. Ook bleek de automatische spraakherkenning niet altijd even goed te werken, omdat die gebaseerd was op het Nederlands van moedertaalsprekers, wat problemen opleverde i.v.m. de uitspraak van L2 leerders.

Voor de ontwikkeling van de app heeft Reitsma steun ontvangen van de EDR (INTERREG) en de Taalunie en samengewerkt met softwareontwikkelaars. Het aanvragen van financiering en het vinden van geschikte ontwikkelaars vergde extra tijd tijdens het werk aan haar proefschrift. He­laas werkt de app op het moment niet meer omdat er updates nodig zijn die met servicekosten gepaard gaan. Achteraf bekeken zou het misschien verstandig zijn geweest om een open source software te gebruiken.

Bekijk hier de slides van de presentatie „Effecten van een app-training op vloeiendheid“.

Agendapunt 6: Discussie: „Navigeren door de wereld van AI: kansen, risico’s en nieuwe wegen in onderzoek en onderwijs“ (moderatie: Ilona Riek)

De discussie onder leiding van Ilona Riek ging over het gebruik van AI-systemen in onderzoek en onderwijs. Sinds de komst van de chatbot ChatGPT van de Amerikaanse onderneming OpenAI in 2022 is de toe­passing van AI in een stroomversnelling terechtgekomen en ook een onderwerp van publieke discussie en discussies op universiteiten. Riek ver­onderstelde dat vrijwel iedereen van de aanwezigen al in aanraking was gekomen met artificiële intelligentie.

Volgens recente cijfers van het CBS gebruikte in Nederland 34 procent van de mensen met een afgeronde hbo- of wo-opleiding in 2024 ChatGPT of een vergelijkbaar programma. 18- tot 25-jarigen met een dusdanige opleiding maakten met ruim 60 procent het meest gebruik van ChatGPT. Volgens een online enquête in mei/juni 2023 gebruikte 63 procent van de studenten in Duitsland AI voor hun studie.

AI is een technologie die in veel opzichten steeds menselijker overkomt en het is een technologie die onze wereld alsook de manier waarop we wetenschap beoefenen of studeren vermoedelijk op ingrijpende wijze zal veranderen. In dit verband is het van groot belang dat AI op een verantwoorde manier wordt ontwikkeld en ingezet.

Wat opvalt bij AI, is de grote hoeveelheid foute informatie die als feit wordt gepresenteerd. Dat is in sommige gevallen heel makkelijk herkenbaar, maar vaak ook helemaal niet. Als een chatbot op een zelfverzekerde manier foute dingen beweert, noem je dat hallucinatie. Uit onderzoek is gebleken dat op dit moment zelfs de beste modellen in slechts 35 procent van de gevallen hallucinatievrije tekst kunnen genereren. Riek liet een aantal voorbeelden zien van hallucinaties uit eigen experimenten met AI.

De andere deelnemers vertelden vooral over de uitdagingen van AI binnen hun onderwijs en over problemen met klassieke toetsformaten zoals schriftelijke werkstukken. Sommigen van hen hadden al werkstukken van studenten ontvangen die blijkbaar volledig door AI waren geschreven. In dit verband rees de vraag of schriftelijke werkstukken en schrijfopdrachten moesten worden afgeschaft of dat het bijvoorbeeld meer een soort procesdocumentatie moest worden waarbij het ont­staansproces van een werkstuk gedocumenteerd wordt. Het leek de aanwezigen geen oplossing om AI in het onderwijs helemaal te verbieden of te negeren. Dit bracht de vraag op in hoeverre AI dan wel kan worden geïntegreerd in het onderwijs en waarvoor het kan handig zijn. Er werden potentiële voordelen gezien op gebieden zoals het creëren van lesmateriaal, statistische berekeningen, het opsporen van fouten in programmeercodes en de inclusie van studenten met een beperking (bijv. dyslexie), maar er was ook nog veel onzekerheid en een enorme behoefte aan informatie over geschikte oplossingen voor AI in tekstgebaseerde disciplines zoals de neerlandistiek en in tekstgerichte toetsformaten.

Bekijk hier de slides van de presentatie „Navigeren door de wereld van AI: kansen, risico’s en nieuwe wegen in onderzoek en onderwijs“.

Agendapunt 7: Perspectieven voor de verdere samenwerking & uitwisseling (moderatie: Bernhard Liemann)

Bernhard Liemann leidde het gesprek over wensen en ideeën voor mogelijke verdere activiteiten van de Werkgroep Digitale Neerlandistiek en voor een mogelijk vervolg van het colloquium digitale neerlandistiek. Hierbij kwamen verschillende suggesties naar voren wat betreft de frequentie, communicatie, institutionalisering of internationalisering. De deelnemers waren nogal positief over de goede werksfeer in de groep en zodoende was er animo voor een vervolg-colloquium of een lezing van een externe expert over AI met speciale aandacht voor het didactisch perspectief en aspecten van AI in het onderwijs. Ook leek het de aanwezigen een goed idee om het colloquium te openen in de richting van andere belangstellenden en institutionele partners zoals bijvoorbeeld de Fachvereinigung Niederländisch of Comenius, de vereniging voor neerlandistiek in Centraal-Europa.

Agendapunt 8: Afronding (moderatie: Kiran van Bentum)

Aan het einde van de bijeenkomst vatte Kiran van Bentum het colloquium kort samen: Het colloquium bood een overzicht van verschillende onderzoeksprojecten op het gebied van de Duitstalige neerlandistiek met een focus op digitale methoden. Daarnaast leverde het inspiratie en steun voor het werken met digitale methoden onderzoek en onderwijs. Hoewel de projecten tamelijk uiteenlopende vraagstellingen behandelden, hadden de onderzoekers vergelijkbare uitdagingen te overwinnen zoals bijvoorbeeld het omgaan met verschillende zoekinterfaces, het nemen van tussenstappen om corpora samen te stellen of de samenwerking met instellingen en experts van binnen en buiten de eigen universiteit.

Met kijk op de digitale vaardigheden leek het de aanwezigen zeker be­lang­rijk, om zelf kennis op te doen en die projectgericht verder uit te breiden, om niet te afhankelijk te zijn van experts van buiten, wat niet uitsluit dat er met (IT-)experts samen wordt gewerkt. Interdisciplinaire samenwerking is van groot belang en kan, voor zover het de digitale neerlandistiek betreft, o.a. worden gestimuleerd door evenementen zoals dit colloquium of door te netwerken op de DHd-conferenties.

De deelnemers hebben aangegeven, dat ze graag aan een vervolg bijeenkomst rondom het onderwerp AI in het onderwijs willen deelnemen. Deze zal met het oog op de bereikbaarheid online plaatsvinden.

Diesen Beitrag teilen

Schreibe einen Kommentar

Pflichtfelder sind mit * markiert.